Na de Tweede Wereldoorlog verbeteren de leefomstandigheden van het Congolese volk enigszins. De enorme inspanning die de Congolezen hadden geleverd tijdens de oorlog, wordt daarna in zekere mate gecompenseerd door de uitbouw van een bescheiden verzorgingsstaat: basisgezondheidszorg en gratis lager onderwijs voor de meeste Congolezen. Maar de prijs die ze betalen voor die zorg, is hoog: in de stedelijke centra is er segregatie, racisme en discriminatie. Congolezen hebben nauwelijks uitzicht op een verbetering van hun sociale positie, ze worden overal gediscrimineerd en mogen alleen dienende rollen vervullen. De Belgische koloniale overheid behandelt het volk als een nooit opgroeiend kind. De Congolezen krijgen geen enkele verantwoordelijkheid toebedeeld. Toch zorgen de verbeterende leefomstandigheden ook voor een ontluikende Congolese middenklasse die alsmaar luider eisen formuleert aan het adres van de Belgische kolonisator. Een prille onafhankelijkheidsbeweging krijgt stilaan vorm.